Strategisch schrijven

Wat is strategisch schrijven?

Het schrijven van een tekst doet een beroep op een behoorlijk aantal vaardigheden: het lezen en analyseren van bronnen, het genereren van ideeën, het structureren van ideeën, het stellen van retorische doelen, het formuleren van tekst, het lezen van tekst die al geschreven is, het evalueren en verbeteren van die tekst, en, niet het in het minst, het coördineren van die activiteiten in de tijd (Breevelt, van den Bergh, & Rijlaarsdam, 1994). Om tot een goede schrijftekst te komen, gebruiken leerlingen strategieën voor, tijdens en na het schrijven. Daarom spreken we van strategisch schrijven.

Tussendoelen Strategisch schrijven

Tussendoelen strategisch schrijven

 

Tussendoelen op weg naar 1F

Tussendoelen op weg naar 2F

Tussendoelen op weg naar 3F

Algemeen

Leerlingen ontwikkelen en behouden een positieve attitude voor schrijven.

Ze ontwikkelen en behouden een positieve attitude voor schrijven.

Ze ontwikkelen en behouden een positieve attitude voor schrijven.

Ze kunnen allerlei soorten teksten schrijven, zoals een briefje, kaartje, e-mail, een kort bericht met een boodschap, standaardformulieren, aantekeningen, een verslag of een werkstuk en verwoorden eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën in een verhaal of gedicht.

Ze kunnen allerlei soorten teksten schrijven, zoals e-mails, informele brieven, zakelijke brieven, notities, berichten, instructies, advertenties, aantekeningen, verslagen en werkstukken, onderhoudende teksten, overtuigende teksten, een collage, krant en verwoorden eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën in een verhaal of gedicht.

Ze kunnen allerlei soorten teksten schrijven, zoals brieven en e-mails, uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten, verslagen, werkstukken, artikelen en verwoorden eigen ideeën, ervaringen, gebeurtenissen en fantasieën in een verhaal of gedicht.

Ze lezen hun geschreven teksten na en reviseren die zelfstandig.

Ze lezen hun geschreven teksten na en reviseren die zelfstandig.

Ze lezen hun geschreven teksten na en reviseren die zelfstandig.

Ze lezen de teksten van hun klasgenoten en becommentariëren die.

Ze lezen de teksten van hun klasgenoten en becommentariëren die.

Ze lezen de teksten van hun klasgenoten en becommentariëren die.

Ze reflecteren op het schrijfproduct en het schrijfproces.

Ze reflecteren op het schrijfproduct en het schrijfproces.

Ze reflecteren op het schrijfproduct en het schrijfproces.

Samenhang op tekstniveau

Leerlingen herkennen en gebruiken enkele structuurkenmerken van verschillende tekstsoorten.

Ze herkennen en gebruiken enkele structuurkenmerken van verschillende tekstsoorten.

Ze herkennen en gebruiken structuurkenmerken van verschillende tekstsoorten.

Ze verzamelen informatie en ordenen deze informatie vooraf.

Ze verzamelen informatie uit verschillende bronnen en ordenen deze informatie vooraf.

Ze verzamelen informatie uit verschillende bronnen en ordenen deze informatie vooraf.

Ze ordenen de informatie in de tekst zo dat de lezer de gedachtegang kan volgen.

Ze ordenen de informatie in de tekst zo dat de lezer de gedachtegang makkelijk kan volgen.

Ze ordenen de informatie in de tekst zo dat deze voor de lezer logisch samenhangt.

Ze stellen de hoofdgedachte of de hoofdzaak van tevoren vast.

Ze stellen de hoofdgedachte of de hoofdzaak van tevoren vast.

Ze stellen de hoofdgedachte of de hoofdzaak van tevoren vast.

Ze schrijven teksten met verschillende tekstonderdelen.

Ze schrijven teksten met een inleiding, kern en slot.

Ze schrijven teksten met een duidelijk herkenbare inleiding, kern en slot.

Ze besteden aandacht aan de vormgeving en lay-out.

Ze besteden aandacht aan de vormgeving en lay-out d.m.v. titels en tussenkopjes.

Ze geven hun tekst een heldere structuur door het gebruik van titels, tussenkopjes en witregels.

Samenhang op alineaniveau

Leerlingen kunnen alinea’s maken.

Ze kunnen alinea’s maken en inhoudelijke verbanden expliciet aangeven, zoals voorbeeld en opsomming.

Ze kunnen alinea’s maken en inhoudelijke verbanden duidelijk aangeven, zoals voorbeeld, opsomming, tegenstelling, oorzaak en gevolg, doel en middel, voor- en nadelen, overeenkomsten en vergelijkingen.

Ze gebruiken veel- voorkomende signaalwoorden, zoals: en, maar, want, omdat.

Ze gebruiken veel- voorkomende signaalwoorden, zoals:

en, maar, want, omdat, als, hoewel.

Ze gebruiken signaalwoorden correct.

Samenhang op zinsniveau

Leerlingen formuleren hun gedachten en gevoelens in enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Ze formuleren hun gedachten en gevoelens in veelal correcte enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Ze formuleren hun gedachten en gevoelens in correcte enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Ze gebruiken verwijswoorden.

Ze gebruiken verwijswoorden veelal correct.

Ze gebruiken verwijswoorden in enkelvoudige en samengestelde zinnen bijna altijd correct.

Afstemming doel

Leerlingen stellen het schrijfdoel van tevoren vast.

Ze stellen het schrijfdoel van tevoren vast.

Ze blijven trouw aan het schrijfdoel in hun tekst.

Ze stellen het schrijfdoel van tevoren vast.

Ze kunnen verschillende schrijfdoelen hanteren en in een tekst combineren.

Afstemming publiek

Leerlingen stellen het publiek van tevoren vast.

Ze stellen het publiek van tevoren vast.

Ze stellen het publiek van tevoren vast.

 

Ze gebruiken basisconventies bij een formele brief.

Ze gebruiken basisconventies bij een formele brief.

Ze gebruiken basisconventies bij een formele brief.

 

Ze hanteren formeel en informeel taalgebruik.

Ze hanteren formeel en informeel taalgebruik.

Ze hanteren formeel en informeel taalgebruik.

 

 

Ze passen het woordgebruik en de toon aan het publiek aan.

Ze passen het woordgebruik en de toon aan het publiek aan.

Woordgebruik

Leerlingen gebruiken voornamelijk veelvoorkomende woorden.

Ze variëren in hun woordgebruik.

Ze brengen variatie aan in het woordgebruik om herhalingen te voorkomen.

 

Printversie Tussendoelen Strategisch schrijven